Vuurwerk met Oud en Nieuw: een gevaarlijke en verkwistende liefhebberij

De laatste dagen horen en lezen we weer regelmatig de bewering dat het massaal afsteken van vuurwerk door de Nederlandse bevolking (lees: consumentenvuurwerk) een eeuwenoude traditie zou zijn. Het lijkt veelal verondersteld te worden dat de bevolking van ons moerasland sinds een onbepaald gebleven Germaanse oudheid de boze geesten wegknalde ter gelegenheid van de jaarwisseling. Het eeuwenlange gebruik van vreugdevuren, voetzoekers en vuurpijlen door “gewone mensen” wordt herhaaldelijk gemeld maar, voor zover ik heb gezien, altijd zonder enige bronvermelding. Dit roept toch weer associaties op met Eric Hobsbawm en Terence Ranger, The Invention of Tradition [1983] 2015) – eerder plaatste ik op Facebook ook al een berichtje over het vermaledijde vuurwerk.

Drie gravures van (of naar) Cornelis Dusart uit (of kort na) 1695 waarin we zien hoe "volkse" individuen, twee keer een man en een keer een vrouw, vuurpijlen afsteken in de algemene blijdschap om de inname van Namen door stadhouder Willem III, koning van Engeland, in september 1695 (Rijksmuseum Amsterdam RP-P-BI-7288, RP-P-OB-82.867 en voor de vrouw RP-P-BI-7296).

Drie gravures van (of naar) Cornelis Dusart uit (of kort na) 1695 (Rijksmuseum Amsterdam RP-P-BI-7288, RP-P-OB-82.867 en voor de vrouw RP-P-BI-7296).

Nou zijn er wel enkele aanwijzingen voor het afsteken van vuurwerk door “gewone mensen” (in tegenstelling tot professionele pyrotechnici of militairen) van vóór de 19e eeuw. Zo zijn er drie gravures omstreeks 1695 waarin we zien hoe “volkse” individuen, twee keer een man en een keer een vrouw, vuurpijlen afsteken in de algemene blijdschap om de inname van Namen door stadhouder Willem III, koning van Engeland, in september 1695 (Rijksmuseum Amsterdam RP-P-BI-7288, RP-P-OB-82.867 en voor de vrouw RP-P-BI-7296).

Ik heb ook een krantenbericht gevonden in de Hollandsche Historische Courant van 27 maart 1749 waar de autoriteiten van de stad Delft – die nogal een vernietigende explosie heeft moeten verduren in de 17e eeuw – verklaren dat inwoners van de stad zich, ondanks herhaaldelijke verordeningen (keuren), toch nog regelmatig schuldig maken aan “het schieten […] van Vuurpylen, Voetzoekers, Klakkebossen en andere Vuurwerken, ook het Lossen van Musketten, of eenigh Schietgeweer” (verderop “ofte andere gelyke saeken, met Buskruid toegesteld”) waardoor er ongelukken kunnen gebeuren zoals twee dagen tevoren toen een vuurpijl de toren van het stadhuis raakte en daar bijna brand veroorzaakte. Het wordt dan opnieuw gesteld dat het verboden is om dergelijk vuurwerk af te steken in wat wij zouden noemen de openbare ruimte; alleen op de formeel  toegestane gelegenheden (zoals, neem ik aan, de vieringen zoals die van de vrede in 1695 en misschien ook wel de jaarwisseling), hoewel dan nog steeds uitdrukkelijk niet in de stad, in de straten of tussen de mensen. Ook is het verboden om vuurwerk met buskruid te verkopen aan kinderen. Goed, dit prachtige informatieve bericht uit Delft veronderstelt natuurlijk de beschikbaarheid van vuurwerk als verder vrij verkrijgbaar handelsartikel. En het veronderstelt de herhaaldelijk overtreding van de verboden.

Consumentenvuurwerk bestond dus wel al in de laat 17e en de 18e eeuw. Maar het gebruik ervan lijkt nog wel slechts sporadisch te zijn geweest. En het massale gebruik van vuurwerk door de bevolking tijdens oud-en-nieuw is daarmee nog niet geattesteerd. Vuurwerk zal lange tijd nog vooral een bijzonderheid zijn geweest, een spectaculaire uitzondering voor speciale gelegenheden.

Daar gebeurden ook wel eens ongelukken mee. “Frankfort den 30 December. Van Tweebruggen heeft men tyding van een zeer droevig ongeluk. Er werd een pragtig Vuurwerk afgestooken, ‘tgeen  den brandenden Berg Vesuvius verbeelden moest. Toevallig, men weet niet hoe, raakt de geheel Machine in eens in brand, en vliegt in de lugt, den Major Magner en zeven Vuurwerkers met zig voerende, die eenige stappen van daar allen dood gevonden zyn.” (Hollandsche historische courant, 07-01-1786, PPN 832411191, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010807504:mpeg21:p001)

Door heel Europa werden op bijzondere gelegenheden vuurwerk-shows gegeven, ook in Nederland, door, zoals het woord “Vuurwerkers” ook al lijkt aan te geven, beroepslieden die we nu pyrotechnici zouden noemen.

Het massaal gebruik van consumentenvuurwerk lijkt pas tegen het einde van de 19e eeuw in zwang te zijn gekomen (zie voor een geschiedenis: http://pyrotechniekenvuurwerk.blogspot.nl/2015/06/de-geschiedenis-van-het-vuurwerk.html).

Het is misschien niet toevallig dat de vroegste attestatie van consumentenvuurwerk afgestoken ter gelegenheid van de jaarwisseling, die ik in de gauwigheid vandaag heb kunnen vinden, er eentje is uit Nederlandsch Indië. Immers, daar zullen de Nederlanders vertrouwd zijn geraakt met de gebruiken van de Chinezen.

Ik besluit met een terzake bericht uit Het nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië van 07-01-1924.

“Vreeselijk ongeluk. De liefhebberij — vaak ook de verkwisting— om met oudjaar vuurwerk af te steken, eischt elk jaar slachtoffers. Zoo had ook Maandag j.l. 31 Dec. 1923, weer een verschrikkelijk ongeluk plaats, naar ons reeds kortelijk werd geseind.
De 20-jarige E. D. Echter, zoo lezen wij nader in het Soer Handbld., werkzaam by den gewestelijken raad en wonende in de kleine Kalongan te Soerabaja, vervaardigde ’s avonds 9 uur ten huize van de familie Solingen, eveneens in de kleine Kalongan, een knalbom van extra grootformaat. Hy gebruikte daarvoor zwavelborium — wat de Chineezen rood kruit noemen —en chloras kalicus, plus steentjes als bijvulling.
Hij had de bom op een tafel geplaatst en toen hij nagenoeg met dat gevaarlijke werkje gereed was, nam hij het projectiel op. De bom gleed hem echter uit de handen en viel op de tafel. Tegelijk, dat de jongeman de beweging maakte, om het projectiel te grijpen, ontplofte het met een geweldige kracht en daar zijn handen zich vrijwel op de bom bevonden, werden deze ledematen door de explosie van het lichaam afgerukt. De polsen waren twee bloederige stompjes geworden.
Echter stond hij ook met het gelaat bijna boven de ontploffende bom, zoodat hij eveneens ln het gezicht deerlijk verwond werd en één oog werd vernield.
In de tafel werd een groot gat geslagen en tegen de muren zaten de afgescheurde vingers van de afgerukte handen. De jonge man verkeerde ln deerniswekkenden toestand en werd met spoed naar het Slmpang-hospitaal vervoerd, nadat hem de polsen waren afgebonden en hem zoo goed mogelijk hulp door vrienden was verleend.
Woensdag-morgen j.l. werd het slachtoffer aan het oog geopereerd. Blijkbaar verkeert hij niet meer in levensgevaar. Dat het ongeluk niet meer slachtoffers geëischt heeft, is nog een wonder. Wel werd ook de Heer Nis gewond, doch niet ernstig. Deze redde zich door, toen de bom viel, zich onmiddellijk af te wenden.” (Het nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië, 07-01-1924, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010219791:mpeg21:p001).

Het zou toch een succesvolle traditie van de Nederlanders blijken te worden.

De mens is de mens een wolf

“Volgens recent Amerikaans onderzoek raken oorlogen tegenwoordig net zoveel mensen als vroeger. Maar er is veel kritiek op de studie. Zo zou het rekenmodel niet deugen en is er geen verklaring voor waarom mensen vechten.” (“Onderzoekers tonen aan: mens is altijd even gewelddadig gebleven. Maar niet iedereen is overtuigd” in: De Volkskrant 19 dec. 2017)
 
Dit lijkt me sterk.
 
Ik las echt heel toevallig vanmorgen hier nog over in Charles Tilly’s Coercion, Capital, and European States, AD 990-1992 (1992, pp. 70-75). Volgens de onderzoeken (eveneens met schattingen uiteraard) waarop hij zich toen baseerde, op grond van een vergelijkbaar totaal aantal conflicten, concludeerde hij dat er een sterke toename te constateren viel in het aantal dodelijke slachtoffers tussen de 16e en de 20e eeuw, van gemiddeld 9.400 militaire slachtoffers per jaar in de 16e eeuw tot 290.000 in de 20e eeuw. Gerelateerd aan schattingen (die ook al behoorlijk discutabel zijn) van de wereldbevolking in 1600 (580 miljoen) en 2000 (6.127 miljoen) is de bevolking in die vierhonderd jaar gestegen met zo’n 1.000% en het aantal militaire oorlogsslachtoffers (let wel: met uitzondering van burgerslachtoffers!) met meer dan 3.000%. Dat geeft dus een heel ander beeld.
 
Het kwantitatieve aspect daargelaten is het wel heel erg vreemd dat men niet kon komen tot een verklaring voor het feit dat mensen plegen te vechten. De geschiedenis grossiert in aanwijzingen waar de verklaringen uit kunnen worden gedestilleerd. Ik geef hier graag de aanzet weer die Charles Tilly heeft gegeven:

“Why did wars occur at all? The central, tragic fact is simple: coercion works; those who apply substantial force to their fellows get compliance, and from that compliance draw the multiple advantages of money, goods, deference, access to pleasures denied to less powerful people. Europeans followed a standard war-provoking logic: everyone who controlled substantial coercive means tried to maintain a secure area within which he could enjoy the returns from coercion, plus a fortified buffer zone, possibly run at a loss, to protect the secure area. Police or their equivalent deployed force in the secure area, while armies patrolled the buffer zone and ventured outside it; the most aggressive princes, such as Louis XIV, shrank the buffer zone to a thin but heavily-armed frontier, while their weaker or more pacific neighbors relied on larger buffers and waterways. When that operation succeeded for a while, the buffer zone turned into a secure area, which encouraged the wielder of coercion to acquire a new buffer zone surrounding the old. So long as adjacent powers were pursuing the same logic, war resulted.” (Charles Tilly, Coercion, Capital, and European States, AD 990-1992, Blackwell: Cambridge MA & Oxford UK [1990] 1992, pp. 70-71). Men komt elkaar al gauw tegen bij het tuinhek!
 
Daarmee had Tilly meteen ook de kern van Europese staatsvorming te pakken.