Gos (Gossa) is voor het eerst te water gegaan, achter de eenden aan. Na een paar slagen in de rondte te hebben gedaan, klampte ze zich vast aan de hoge oever die met grote stenen platen was afgedekt. Ze kon er niet zelf meer uitkomen. Haar redder – ondergetekende – zat daarna onder de stront van alle watervogels. Dat is lekker thuiskomen. Wist ze dan niet dat kooikerhondjes de eenden juist moeten lokken, met hun grappige staart, en ze niet moeten opjagen? Het is waar dat er aanwijzingen zijn, uit 1582, 1678 en 1830, dat kooikerhondjes ook in de eendenkooi konden blijken te zwemmen, in het open water voor de vangpijp (A. Verstraeten e.a., Eendenkooien in Vlaanderen en Nederland en 7 andere Europese landen Lokeren 2011, 79), maar alweer geldt daarbij de mogelijkheid dat ze dat deden eerder om de nieuwsgierigheid van eenden op te wekken dan om ze de pijp in (en uit) te jagen.